Individuele bedrijven leveren in Nederland een essentiële bijdrage aan het opleiden van jonge mensen in de beroepspraktijk en investeren daar fors in. De kosten die zij maken voor het aanbieden van stage- en leerwerkplaatsen variëren enorm, afhankelijk van onder andere de student, het type bedrijf en stage, en de benodigde begeleiding. Dat blijkt uit onderzoek van ResearchNed in opdracht van MKB-Nederland en VNO-NCW.
Gemiddeld genomen dalen de netto kosten van stages naarmate studenten meer ervaren zijn en dus meer bijdragen aan het bedrijf. ‘Wij zijn daarom voor een stagevergoeding die past bij de bijdrage die stagiairs leveren. Dat is geen one size fits all’, zegt voorzitter Jacco Vonhof van MKB-Nederland, die het rapport vandaag mede namens VNO-NCW en betrokken branches heeft overhandigd aan de vaste Kamercommissie voor onderwijs.
Kosten verschillen
Het onderzoek van ResearchNed laat zien hoe de kosten die werkgevers maken voor een stageplaats kunnen verschillen. Zo investeren werkgevers gemiddeld netto 4.750 euro in een meewerkstage van een mbo-student, maar kunnen deze kosten in afzonderlijke situaties variëren van een opbrengst van 1.000 euro tot een kostenpost van 10.000 euro. Meewerkstages van vmbo-leerlingen bijvoorbeeld vergen gemiddeld een netto investering van 5.500 euro. Verder blijkt dat de netto kosten van stages dalen naarmate de student verder gevorderd is en dus een grotere bijdrage levert.
Behoud stageplaatsen
‘In die gevallen is het logisch dat een stagiair een hogere stagevergoeding krijgt dan een collega-stagiair die nog in het eerste jaar zit’, zegt Vonhof. De ondernemersorganisaties zijn daarom niet voor een verplichte vaste stagevergoeding, maar – zoals in het Stagepact ook is afgesproken – voor een passende vergoeding die aansluit bij de specifieke situatie en de bijdrage die studenten leveren. Daarover worden steeds meer afspraken gemaakt aan de cao-tafels.
Schoenmaker op de hoek
‘Het is ook echt iets anders of je stage loopt bij een grote onderneming of de schoenmaker op de hoek waar de ondernemer zelf ook de praktijkbegeleider is. Bij de schoenmaker daalt de productiviteit direct als gevolg van die begeleiding, maar krijgt de student feitelijk een één-op-éen-begeleiding en leert die het vak als de beste. Het zou niet passen om zo’n klein bedrijf dan te verplichten om een vaste stagevergoeding te betalen. Daarmee loop je bovendien het risico dat dit soort bedrijven afhaakt omdat het gewoonweg niet uit kan. Met het oog op het behoud van voldoende en kwalitatief goede stageplaatsen is dat een risico dat je niet moet willen nemen.’
Eigen belang
Bedrijven leveren een onmisbare bijdrage aan het onderwijs in Nederland: aan de beroepsopleiding (vmbo, mbo en hbo) van jonge mensen in de praktijk, aan het (verder) opleiden van hun eigen medewerkers, en ook door het verzorgen van allerlei bijdragen zoals gastlessen op scholen. Uiteraard hebben ze zelf ook belang bij goed opgeleide vakmensen. Het bieden van stages of leerwerkplaatsen geeft hen bovendien de kans om jonge mensen vroegtijdig aan zich te binden. Maar evengoed is hun bijdrage van essentieel belang voor de opleiding van de (toekomstige) Nederlandse beroepsbevolking in algemene zin, aldus MKB-Nederland en VNO-NCW.
Bijdrage bedrijven niet vanzelfsprekend
De ondernemersorganisaties constateren dat die bijdrage nogal eens wordt onderschat en als iets vanzelfsprekends wordt beschouwd. ‘Dat was een belangrijke reden om die kosten eens in beeld te laten brengen’, aldus Vonhof. ‘Zoals we het in Nederland hebben geregeld, dat bedrijven en het beroepsonderwijs sámen de beroepsopleiding van jonge mensen verzorgen, is uniek. Nederland is daarmee een voorbeeld voor veel andere landen waar dat niet gebeurt.’
Subsidieregeling aan zijden draadje
De tendens in het onderwijs is dat er steeds meer wordt opgeleid op de werkplek. Bedrijven dragen daar graag aan bij, maar hebben daarvoor ook begrip en ondersteuning nodig. Zo is de Subsidieregeling Praktijkleren een belangrijke bijdrage in de kosten voor bedrijven en organisaties om voldoende en goede opleidingsplaatsen in de beroepsbegeleidende leerweg in het mbo (BBL: vier dagen praktijk, één dag school) te kunnen bieden. De regeling hangt echter regelmatig aan een zijden draadje. En hoe meer leerwerkplekken, des te lager de vergoeding. De ondernemersorganisaties willen dat de regeling langjarig behouden blijft en het budget mee-ademt met het aantal BBL-plekken, zodat werkgevers kunnen rekenen op een vast bedrag per werknemer-student gedurende de gehele opleiding. Een compleet BBL-traject kost een bedrijf gemiddeld 26.000 euro. De subsidie die werkgevers krijgen bedraagt nu circa 2.400 euro per jaar.
Opleiden medewerkers
MKB-Nederland en VNO-NCW doen verder onder meer de aanbeveling dat de overheid de zogenoemde derde leerweg (maatwerk leerweg voor het opleiden van medewerkers tot een erkend mbo- of hbo-diploma) voortaan bekostigt, bij voorkeur via de student zelf. Uit het onderzoek blijkt dat met name de kosten voor het opleiden van eigen personeel via bijvoorbeeld een mbo-BBL traject hoog en uiteenlopend zijn, variërend van enkele duizenden tot wel meer dan 100.000 euro per opleiding. Het niet bekostigen van mbo-opleidingen in de derde leerweg werpt een drempel op voor een leven lang ontwikkelen, aldus de ondernemersorganisaties.
Bron: MKB-Nederland (https://www.mkb.nl/artikelen/bijdrage-werkgevers-aan-vakopleiding-jongeren-vaak-onderschat-2?utm_source=Nieuwsbrief_MKB-Nederland&utm_campaign=nieuwsbrief&utm_medium=e-mail)